Heilige CALLISTUS*

 
Heilige CALLISTUS, Paus en Martelaar.
Sterfdag: 28 sept.222.
graf: In de door hem gebouwde basiliek van Sancta Maria in Trastevere, waarheen zijn lichaam uit de via Aurelia overgebracht werd. Daar rust hij onder het hoogaltaar.
Leven: Callistus I is de opvolger van Paus Zephyrinus en regeerde van 217-222.
Hij behoorde van geboorte tot de slavenstand, had een zeer zware jeugd en moest dwangarbeid in de mijnen van sardinië verrichten.
Eenmaal vrijgelaten werd hij de rechterhand van Zephyrinus en bestuurder van het grote cemiterium, dat later naar hem werd genoemd.
Eindelijk klom hij op tot bisschop van Rome.
Als paus had hij met veel dwaalleringen, maar ook met twisten onder de christenen van Rome te doen. Zijn tegenstander en tegenpaus was de filosoof en martelaar Hippolitus.
Zijn milde behandeling van de in zware zonden gevallenen bracht hem veel vijandelijkheden van de zijde van zijn tegenstanders.
Hij zou de Quatertemperdagen ingevoerd hebben.
Hij vergrootte aan de via Appia het oude cemiterium., waarin vele heilige priesters en martelaren begraven zijn.
Daarom wordt het naar hem genoemd.
Hij stierf als martelaar, na een langdurig hongerlijden en vele geselingen werd hij in een put geworpen.
Toepassing: ‘Een van de oudste paus-martelaren, wiens naam met de oudste begraafplaatsen van de christenen is verbonden.
Eren wij ook de lichamen van overleden christenen.
Hoe gedragen wij ons bij een begrafenis?
Bezoeken wij kerkhoven, onderhouden wij de graven, gedenken wij de doden? 
 

Afbeelding invoegen

Over de catacomben: Als wij het woord catacomben (eigenlijk moesten wij cemeteriën zeggen) horen, dan komt een heilige ontroering over ons en wij denken aan de heldentijd van de jonge Kerk; wij denken vooral aan de martelaren, wier gebeenten juist in deze eerbiedwaardige begraafplaatsen rusten of gerust hebben.
Wij denken ook aan de onderaardse godsdienst oefeningen, die in tijden van vervolging hier plaats vonden, ofschoon we ons geen al te grote toeloop moeten voorstellen; want de ruimten zijn voor een groter aantal mensen veel te beperkt.
Toch is het zeker dat in de catacomben ook oud christelijke Liturgie werd gevierd.
Even belangrijk is voor ons de oud christelijke kunst, die ons daar in beeltenissen toetreedt en die ons luid de liturgische geest van de Oude Kerk verkondigt.
Bijna alle afbeeldingen kunnen wij tot twee grondgedachten terugbrengen; ofwel stellen ze de eredienst van de christenen voor (vooral Doop en Eucharistie) of ze spreken van het Hiernamaals.
Daarmee is echter ook de godsvrucht van de oude kerk beschreven.
Leven der Genade en leven der heerlijkheid, Kortom "het leven" was de inhoud van hun geloof.
Het Doopsel was de eerste bron van dit leven; de genade van het Doopsel te hernieuwen, was haar voortdurende zorg.
Dit beekje vloeit in het leven voort door de Eucharistie.
Doopsel en Eucharistie zijn ook nu de voornaamste inhoud van het leven van de Liturgie in de Kerk.
De gehele vastentijd is hernieuwing van het Doopsel.
De Eucharistie ontwikkelt wat het Doopsel in de kiem gegeven heeft.
En hoe geweldig preekt de kunst van de catacomben de hoop en het verlangen naar het Hiernamaals.
Daar zien wij, dat de hoop op de wederkomst des Heren één van de grote motieven van de Oude kerk was, dat zij tot verachting van de wereld en tot martelaarschap en tot heilig leven aanspoorde.
Dat was de spanningsboog van de oude christelijke vroomheid: Doopsel, Eucharistie en Parousia.
Abt Herwegen zegt daaromtrent: De inhoud van de vroeg christelijke afbeeldingen – als wij ons niet met de uiterst weinig uitzonderingen inlaten - is aan een betrekkelijk kleine canon van voorstellingen uit het Oude en Nieuwe Testament gebonden.
Ze willen niet zozeer illustraties van de heilige Schrift of eenvoudige weergave van Bijbelse verhalen zijn.
Ze zijn veeleer krachtens hun symbolisch karakter buitengewoon rijk aan diepe inhoud.
Ze zijn geen historische afbeeldingen, ze zijn afbeeldingen van ideeën.
Laat me dat door een voorbeeld duidelijk maken.
Het rotswonder van Mozes geeft in de eenvoudigste vorm de bekende gebeurtenis bij de tocht van het joodse volk door de woestijn weer, waardoor de van dorst versmachtenden met water werden gedrenkt, dat Mozes uit de rots sloeg.
Aan deze gebeurtenis sluit zeer nauw in de spelonken van de doden de grafoverweging over de redding van de dood, de verrijzenis tot een nieuw leven aan.
Daarover heen wijst echter hetzelfde tafereel ook op het Doopsel in het water, dat in de kracht van de gelovige overgave uit de rots – die CHRISTUS is – stroomt.
Als spijswonder herinnert dezelfde voorstelling aan de heilige Eucharistie.
Op de verlossing door het Kruis duidt de staf van Mozes.
Is eindelijk de christelijke opvatting van de genoemde voorstelling reeds door de plaats aangegeven, waarin het is voortgebracht, dan wordt het niet zelden door het opschrift van de naam "Petrus" bij de figuur van Mozes in het nauwst verband met de Romeinse Christelijke Kerk gebracht.
– Dit ene voorbeeld van vroeg christelijke kunst leert ons dus, dat de toenmalige kunstenaar een innige betrekking tot de heilige Schrift, met de Mysteriën van het Christendom en op de allereerste plaats met het openbaar godsdienstig leven van de christengemeente bezat.
Hij voelde en vormde geheel uit de geest en uit het hart van de biddende gemeente, d.w.z. uit de gemeenschappelijke godsdienstoefeningen van de Liturgie.