4de dag onder Octaaf van Epifanie*

Brevier gebed:
In de 2de nachtwake horen we een preek, sprankelend van vernuft van de heilige Paus Leo I, die ons des te kostbaarder is, omdat ze op een van de meest liturgische plaatsen n.l. in de St. Pieter bij de oud-christelijke viering van Epifanie gehouden werd: "Deze dagen vierden wij de dag, waarop de onbesmette Maagd de Verlosser heeft gebaard.
Heden verleent ons, aller dierbaarste, het eerbiedwaardige feest van de Openbaring des Heren, voortzetting van de vreugde, opdat te midden van soortgelijke feesten van dergelijke geheimen de sterkte van de vreugde en de gloed van het geloof onverzwakt blijft.
Om het heil van alle mensen is het geschied, dat de Bemiddelaar tussen God en de mens, CHRISTUS, als klein Kind reeds aan de wereld geopenbaard werd, toen Hij zelf nog in een verloren stadje verborgen was…daarom verscheen aan drie Wijzen in het Oosten een Ster van nieuwe helderheid, die klaarder en helderder dan de overige gesternten gemakkelijk de ogen en zin van die haar zagen, boeide.
Hij, die het teken van de hemel gegeven had, verleende ook hun die het zagen begrip.
En wat Hij liet begrijpen, liet hij ook zoeken en eenmaal gezocht, liet Hij zich vinden.
 

Afbeelding invoegen

De drie mannen volgden de aanwijzing van het hemellicht; in zorgzame oplettendheid, volgen zij het weg wijzende, voor hen uitgaande teken; door het licht van de Genade werden zij tot erkenning van de waarheid gebracht: zij geloofden dat zij de geboorte van de Koning, welke hun door menselijke waarneming was aangeduid, ook in de koning stad moesten zoeken.
Maar Hij, die de gedaante van een dienstknecht had aangenomen en niet gekomen was om te oordelen, maar om geoordeeld te worden, had Bethlehem gekozen voor de geboorte en Jeruzalem voor het lijden”.
In de 3de nocturne horen wij het 4de en laatste deel van de preek van de H. Gregorius (dus 2 historische preken bij de viering van Epifanie in de sint Pieter, de ene omstreeks 450, de andere omstreeks 600; verplaatsen wij ons bij het lezen in deze eerbiedwaardige tijd).
De heilige kerkleraar spreekt over: "de andere weg”.
 
Een evenwichtige les geven de Wijzen ons daardoor, dat zij langs een andere weg naar hun vaderland terugkeren.
Hierin namelijk, wat zij op bevel van Boven ondernamen, leren zij ons, wat ook wij moeten doen.
Ons vaderland is het Paradijs, hiertoe kunnen wij niet geraken, nadat wij Jezus hebben leren kennen, langs de weg, waarlangs wij zijn gekomen.
Van ons vaderland hebben wij ons door hoogmoed en ongehoorzaamheid verwijderd, daardoor, dat wij het zinnelijke hebben liefgehad en van de verboden vrucht hebben gegeten.
 Daarom dan moeten wij ‘terugkeren’ in tranen, in gehoorzaamheid, in verachting van het zinnelijke en kastijding van het vlees.
Wij keren dus ‘langs een andere weg naar ons vaderland terug’, wij, die door verboden genot uit de vreugde van het Paradijs zijn weggegaan, worden daarin teruggeroepen – door tranen.
Het is daarom noodzakelijk, veel geliefde broeders, dat wij steeds in heilige vrees enerzijds onze misdaden, anderzijds het laatste oordeel voor ogen houden.
Bedenken wij toch, dat de gestrenge Rechter zal verschijnen, Hij, die ons met het oordeel dreigt, de dag van het oordeel echter verbergt; Hij, die de zondaars schrik inboezemt en evenwel zo vol geduld wacht en alleen daarom zijn wederkomst uitstelt, opdat hij steeds minder doem waardigs in ons vind.
Delgen wij daarom door tranen van boete onze misslagen en ‘laat ons’, om een psalm (95) te gebruiken "met lofgezangen voor zijn aanschijn treden”. Nimmer moge ons voortaan de schijn van de zinnen lust bedriegen; nimmer verleide ons lage aardse vreugde; nabij is steeds de Rechter, die gezegd heeft: "Wee U, die nu lacht, want gij zult treuren en wenen”.(Lukas 6,23)
Bij zonsopgang zingen wij om de Heer te aanbidden: "Wij hebben zijn ster in het Oosten gezien en zijn gekomen met geschenken om de Heer te aanbidden.”
Bij zonsondergang: "Herodus vroeg de wijzen: ‘welk teken hebt gij gezien, dat op de pasgeboren Koning wijst?’
Wij hebben een glanzende ster gezien, waarvan de glans de wereld verlicht.
 
Viering van de Mis:
Het is een kleurrijk schilderij, vol diepe betekenis, dat ISAÏAS in de les van de Mis ontrolt.
Wij zien boven de stad Jeruzalem de goddelijke zon opgaan, de heerlijkheid van de Heer.
De profeet wekt de stad uit het nachtelijk sluimer.
Hij nodigt haar uit de huizen te verlichten.
Hij wijst erop, dat alles in het rond door diepe nacht is bedekt, slechts over Jeruzalem gaat de zon op.
En wederom spreekt hij tot de stad: Hef Uw ogen op en zie: In drommen komen de heidenen optrekken en zij allen worden u nieuwe zonen en dochters.
Gij zult U verheugen en verbaasd staan over deze stroom.
In bonte klederdrachten komen zij aan: alle volken en naties zijn vertegenwoordigd; een vloed van kamelen en dromedarissen nadert; hun berijders verschijnen niet met lege handen.
Zij brengen Goud en Wierook . – aldus het schilderij.
Wij weten wat het voorstelt.
De komst van de Wijzen is slechts de zinnebeeldig vervulling van deze voorspelling.
Jeruzalem is de heilige Kerk, die CHRISTUS juist heeft gesticht.
Terwijl het overige van de wereld in het duister van het heidendom van zonde en onwetendheid gevangen is, straalt over de Kerk een goddelijk Licht. En nu begint de bekering der heidenen tot vreugde van de Kerk; zo vele zonen en dochter komen er jaarlijks bij.
Zien wij niet in, dat Epifanie een feest van de heiden kerk is?
De heerlijke afbeelding wordt voortdurend werkelijkheid van het eerste Pinksterfeest af tot het einde van de wereld.
Gelukkig zijn wij, dat ook wij tot die schare behoren, die uit de duisternis van de wereld in het Licht van de heilige Kerk zijn aangeland.
Openen wij toch beide deurvleugels van ons hart, en laten wij de stralen van de goddelijke zon naar binnen vallen tot in de verborgenste hoeken. Maar wij willen niet met lege handen komen: Laat goud en wierook de koningsgaven zijn: goud is onze roeping, onze arbeid; wierook ons gebed en wel ons liturgisch gebed.
Onze feestgave zij het …Bid en werk!
 
Onze Wierook:
Vandaag willen wij met de tweede van de Wijzen de Heer Wierook offeren.
Wierook is in de Liturgie het symbool van de aanbidding van Christus; zowel bij het Evangelie in de plechtige Hoogmis als bijnde Consecratie wordt de Heer Wierook geofferd; ook in de niet-liturgische eredienst van de Eucharistie wordt Wierook als daad van aanbidding gebruikt.
Door wierook te offeren willen de gelovigen vandaag hun levendig geloof aan de Godheid van Jezus Christus, maar ook aan de waarachtige tegenwoordigheid van de Godmens in onze heilige mysteriën uitdrukken; maar het moet niet alleen theoretisch geloof zijn, maar dat warme, levendige geloof dat gloeit bij de heilige Mysteriën; bij het Evangelie staat Christus in ons midden en spreekt tot ons en in de Canon is Hij in de mantel van de eucharistie in ons midden.
Dat is onze Wierook.
Maar de wierook is ook het symbool van ons gebed: "Als wierook moet mijn gebed tot U opstijgen” zingt elke avond de Kerk vóór het Magnificat.
Zo schenken wij vandaag aan de Heer de gave van het gebed.
Het gebed is wel iets geheel persoonlijks van de ziel tot God en naarmate het meer uit de diepte van de ziel komt, des te beter is het.
Maar het gebed is ook de Hof dienst, die wij aan de goddelijke Majesteit verschuldigd zijn en deze moet geregeld zijn.
Onze moeder de Heilige Kerk leert ons de hof etiquette in de Liturgie.
Het welgevalligste gebed is en blijft het gebed van de Kerk en mét de Kerk, omdat het tenslotte het gebed van Christus, van de Mystieken Christus is, wiens lichaam juist de Kerk is.
Zo wijden wij vandaag met de wierook aan de Heer het liturgisch gebed.
Eindelijk leggen wij in deze offergave geheel ons godsdienstig leven, ponze godsvrucht in de ruimste zin en brengen met de Apostel Paulus(Rom.12,1) ons "lichaam als een levend, God welgevallig offer: dat is onze redelijke godsdienst.”
 
Lezing uit de H. Schrift:
In de 1ste nachtwake van de metten spreekt de Apostel Paulus in de brief aan de heidenkerk (Rom. 13 & 14) over onze verhouding tot de staat en tot de wereldlijke overheid: "Iedereen moet onderworpen zijn aan het hogere gezag, want alle gezag komt van God en ook het thans bestaande gezag is verordend door God.
Wie zich verzet tegen het gezag, verzet zich tegen de verordening van God.
Het is dus noodzakelijk, dat men zich onderwerpt, niet alleen om de straf, maar ook uit plichtbesef.
Om dezelfde reden ook moet gij de belasting betalen; want de overheid is de beambte van God en is voortdurend in beslag genomen door haar taak. Geeft dus aan allen wat hun toekomst, belasting aan wie gij belasting, tol aan wie gij tol, ontzag aan wie gij ontzag, eer aan wie gij eer zijt verschuldigd.
Dat is in weinig woorden onze gehele verhouding tot de burgerlijke overheid vastgelegd, de plaats is een commentaar op het beroemde woord van de Heiland: "Geeft den keizer wat de keizer, en God wat God toekomt.”