De Feria* 07 september

 
Wat leert ons TOBIT, de aalmoesgever?
Het Oude Testament is schaduw van het Nieuwe: dat geldt voor het gehele Oude Verbond als zodanig. Dikwijls echter breekt uit de afzonderlijke boeken van het Oude Testament het een of andere specifiek Christelijke met zulk een aandrang naar voren, dat wij geloven zouden, dat het Licht van de Blijde Boodschap van Christus ons tegemoet straalde.
Hiertoe behoort het standpunt van de mensen ten opzichte van het aardse, van have en goed en de daaruit voortkomende verhouding tot de noodlijdende medemensen.
De oude TOBIT legt er de nadruk op in de volgende woorden: "Wees niet bevreesd, mijn zoon, al zouden wij ook arm blijven; toch zullen wij ook vele goederen bezitten, als wij GOD vrezen, iedere zonde vermijden en het goede doen!”.
Deze zin alleen ontzenuwt de valse beschuldiging, dat het gehele Oude Testament het materialisme zou voorstaan.


Het Boek Tobias is genoeg om de godsdienst van het Oude Testament ver boven de godsdiensten van de cultuurvolken van die tijd te verheffen. Volgens Plato bijv. werd in Athene het voorstel gedaan om de armen te verbannen, opdat in de ‘staat’ niet zulke ‘dieren’ zouden leven.
Uit welke zwakheid moeten zulke woorden voortkomen?
Hoe heel anders staat daartegenover de moed van die held van de naastenliefde: de oude TOBIT.
Hij wilde dat zijn zoon een edele, hoogstaande mens zou zijn; daarom sprak hij tot hem de woorden vol betekenis: "Deel uw brood met hen, die hongerig en behoeftig zijn en dek met uw kleding de naakte!
Schenk uw brood en wijn voor de begrafenis van een rechtvaardige, maar eet en drink er niet van met zondaars.
Geef aalmoezen van uw vermogen en wend uw aangezicht van geen arme af; want zo zal het geschieden, dat ook van u het aangezicht van de Heer zich niet afwendt.
Wees barmhartig op die wijze, waarop het u mogelijk is.
Hebt gij veel, geef overvloedig; hebt gij weinig,tracht ook van het weinige bereidvaardig mede te delen.
Want een goede beloning legt gij voor u op tegen de dag van nood.
De aalmoes immers verlost van alle zonden en van de dood en zal niet gedogen, dat de ziel het rijk der duisternis betreedt.
Een grote gerustheid voor het aanschijn van de allerhoogste GOD zal de aalmoes zijn voor allen, die haar geven.
Aalmoezen geven was de eigenlijke betekenis van het leven van TOBIT.
Konden wij, Christenen, van ons hetzelfde zeggen, wat deze held van het Oude Testament van zichzelf getuigde: "Ik TOBIT, wandelde op de wegen der Waarheid en Gerechtigheid alle dagen van mijn leven; ook gaf ik aan mijn medebroeders en het volk veel aalmoezen”.
Zoals hij sprak, zo handelde TOBIT ook.
Nog in het vaderland, toen de meesten niet slechts afgoderij pleegden, maar ook de geest van de afgodendienst in zich opzogen, kon van TOBIT eerlijk getuigd worden: "Hij ging naar Jeruzalem, naar de Tempel des Heren, om daar de Heer, de GOD van Israël te aanbidden en trouw al zijn eerstelingen en tienden te offeren”.
Dan werd Samaria ingenomen en TOBIT werd evenals zijn stamgenoten in Assirische gevangenschap gesleept.
Aalmoezen brengen rente op: Dat heeft TOBIT het beste ondervonden.
GOD schonk hem genade en aanzien in de ogen van de koning.
Tobit kwam tot eer en vermogen.
Ook hier, ver van het vaderland, gaf hij zijn broeders ruime aalmoezen.
Aan de hongerige gaf hij voedsel, de naakte verschafte hij kleding en die gestorven ware of gedood, begroef hij met de grootste zorg.
Toen dan ook koning Sinacherib uit Judea op de vlucht was gedreven door de plaag die GOD hem wegens zijn godslastering toebracht en na zijn terugkeer in zijn woede velen van Israëls kinderen vermoordde, was het Tobit weer, die hun lijken begroef.
Maar toen dat aan de koning werd overgebracht, gaf deze bevel hem te vermoorden en heel zijn vermogen in beslag te nemen.
Daarop ging Tobit met zijn vrouw en zoon op de vlucht en daar hij veel vrienden had, slaagde hij erin – ofschoon van alles beroofd – zich verborgen te houden.
Aalmoezen brengen de edele gever rente op en brengen hem rijke hulp: Sinacherib, de geweldenaar, werd bij een paleisrevolutie vermoord en in zijn plaats trad Assarhaddon, die een neef van Tobit tot zijn zegelbewaarder en minister van financiën maakte.
Daardoor kon Tobit weer naar de zijnen terugkeren en zijn verbeurd verklaarde eigendom terugkrijgen.
Vol vreugde daarover werd er feest gevierd.
Toen Tobit daarbij de vele spijzen zag, wilde hij niets daarvan aanroeren, maar hij sprak tot zijn zoon: "Ga enkele godvrezende stamgenoten van ons uitnodigen om bij ons te komen eten.”
Deze deed het en vertelde hem bij zijn terugkomst, dat er op straat een Israëliet vermoord lag.
Onmiddellijk stond hij van tafel op, liet de maaltijd onaangeroerd en ging, zonder gegeten te hebben, naar de dode stamgenoot.
Hij nam het lichaam en bracht het heimelijk in zijn huis om het na zonsondergang behoedzaam te begraven.
En eerst na het lijk te hebben geborgen, nam hij zijn maaltijd in droefheid en vrees, het woord indachtig, dat de Heer tot de profeet Amos gesproken had: "Uw feestdagen zullen verkeren in weeklacht en rouw”.
En na zonsondergang ging hij hem begraven.
Maar al zijn bloedverwanten keurden het af en zeiden hem: "Men heeft al eens bevel gegeven u hiervoor te doden".
Nu gebeurde het eens, dat hij vermoeid van het begraven thuis kwam en zich tegen de muur te rusten legde en insliep en terwijl hij sliep, viel hem uit een zwaluwnest warme drek op de ogen, zodat hij blind werd.
Op de blindheid volgde armoe en ellende.
Hij, die allen geholpen had, kreeg van niemand hulp.
Dikwijls in het leven moeten liefderijke gevers dezelfde bittere ervaring opdoen.
Ook de vrome vrouw van Tobit werd ongeduldig en zei; "Waar blijft nu uw hoop, waarvoor gij aalmoezen hebt gegeven en begrafenissen verzorgd?”
Tobit, de held en het offer van de naastenliefde, had nu niets meer dan GOD en dat bleef zijn groot ‘vermogen’.
Gedurende zijn ziekte herinnerde hij zich, dat hij iemand, Gebaël geheten, geld geleend had; thans, nu hij in nood verkeerde, nam hij het schuldbewijs voor de dag en zond zijn zoon naar Rages, om de schuldbekentenis in te lossen.
Vóór de reis gaf Tobit zijn zoon Tobias nog vele vermaningen van de volgende aard: ouderliefde, rechtvaardigheidszin, naastenliefde, reinheid, huiselijkheid, eerlijkheid, matigheid, aalmoezen geven, deemoed, gehoorzaamheid en vrees voor GOD.
De nu idyllische geschiedenis is ons wel bekend: de jonge Tobias zocht zich voor de lange en gevaarlijke tocht een reisgezel.
Dien vond hij in de Aartsengel RAFAËL, die zich aan hem als gezel aanbood.
Onder zijn bescherming kwam de jeugdige Tobias weer gezond en wel bij de vader terug.
Van de vaderlijke opdracht had hij zich tot tevredenheid gekweten en nog meer bereikt: onderweg was Tobias op beval van de Engel met een zeer godsdienstige en rijke vrouw getrouwd.
Zijn vader echter maakte hij daardoor weer ziende, doordat hij met gal van een vis, zoals RAFAËLl bevolen had, de ogen van de ouden en blinde man bestreek.
Nu keerde weer de jubel en de vreugde in het door leed beproefde huis van de grote ‘uideler van aalmoezen’ terug.
De aalmoezen brachten hem niet alleen het verlorene terug, ze leverden Tobit ook niet alleen overvloedige rente op, ze brachten hem en zijn huisgenoten ook grote zegen op.
Nu, waar GOD zich wonderbaar openbaarde, maakte de Engel Rafaël zich ook bekend: "Bidden en Vasten is een voortreffelijk werk en aalmoezen geven is meer dan schatten goud verzamelen.
Want aalmoes redt van de dood, zij is het die reinigt van de zonden, en barmhartigheid en eeuwig leven doet vinden.
Toen gij onder tranen uw gebeden verrichtte, toen gij de doden begroef, en uw eten daarvoor liet staan, toe gij overdag de doden in uw ging verbergen, om ze ‘s nachts te begraven, toen droeg ik uw gebeden op aan de HEER.
Want ik ben de engel RAFEËL, één van de zeven , die voor ‘s Heren aanschijn staan.
Letten wij op het volgende: Aalmoezen geven is gebed, dat evenals dit voor de troon van GOD gedragen wordt.
Aalmoezen geven brengt Gods Genade, ja,het reinigt van schuld en straf.
"Wat baat het, mijn broeders, of iemand al beweert, het Geloof te bezitten, zo hij de werken niet heeft”.
M.a.w. als wij de naaste gebrek laten lijden.
De tijd van de herfst, de tijd van de volheid en van de grootmoedigheid Gods, make ook ons grootmoedig en barmhartig als TOBIT, de gever van aalmoezen.
"Vergeet de weldadigheid niet en de onderlinge hulp, want in zulke offers heeft God welbehagen”.