H. Fabianus/H. Sebastianus

 
H. Fabianus

Fabianus, zeer soms Flavius genoemd (Rome, ? - aldaar, 20 januari 250) was de twintigste paus van de Rooms-katholieke Kerk. Hij werd volgens de legende gekozen door een op zijn hoofd landende, oplichtende duif. Aldus werd hij in 236 tot paus gekozen als opvolger vsn Anterus, hoewel hij noch een bekend persoon, noch een inwoner van Rome was. Zijn pontificaat kenmerkte zich door organisatie en uitbreiding. Hij stelde bijvoorbeeld mensen aan om de daden van de martelaren op te tekenen. Ook zou hij keizer Philippus en zijn zoon gedoopt hebben. Hij was tevens verantwoordelijk voor de bekering van de Galliërs. Hiervoor stuurde hij zeven bisschoppen vanuit Rome op weg, waarmee hij de grondslag legde voor het latere hiërarchische stelsel van de kerk.
Deze uitzending is echter mogelijkerwijs niet zijn werk, aangezien die plaatsvond na de christenvervolging onder keizer Decius, waarbij Fabianus op 20 januari 250 om het leven kwam. Hij werd bijgezet in de Calixtuscatacombe, waar men in 1915 zijn lijkkist terugvond. Hij wordt als martelaar vereerd, en is daarom een heilige. Zijn feestdag is bij de katholieken op 20 januari en bij de orthodoxen is dat op 5 augustus. Fabanius is de patroon van de pottenbakkers en tingieters.

H. Sebastianus

Volgens de legende was hij afkomstig uit de Zuid-Franse stad Narbonne, maar de heilige bisschop Ambrosius († 397; feest 7 december) beweerde dat hij uit zijn bisschopsstad Milaan kwam. Verder is bekend dat hij officier was in het Romeinse leger. Hij was een gunsteling van keizer Diocletianus (284-305), die bekend staat als een gevreesde christenvervolger. Toen Sebastianus dan ook te kennen gaf christen te zijn, werd hij ondanks zijn voorkeurspositie gemarteld. Hij werd aan een boom gebonden als doelwit voor de boogschutters uit het leger. Bij het losmaken ontdekte men dat hij nog ademde. Uiteindelijk werd hij doodgeknuppeld.
‘Sebastianus was afkomstig uit Narbonne en woonde in Milaan. Hij was een vurig christengelovige. De heidense keizers, Maximianus en Diocletianus mochten hem echter zo graag, dat zij hem tot aanvoerder hadden aangesteld over het eerste cohort; zo stond hij onmiddellijk onder hen persoonlijk. Hij daarentegen droeg het soldatenzwaard alleen maar om er vervolgde christenen mee te helpen en bij te staan.
Op een dag zouden er twee broers, Marcellinus en Marcus, een tweeling, worden onthoofd, omdat zij geweigerd hadden het geloof in Christus af te zweren. Hun ouders kwamen hen opzoeken om hen tot andere gedachten te brengen. Eerst kwam hun moeder voor hen staan; haar haren hingen los, haar kleren waren gescheurd, de borst had zij ontbloot, en ze sprak: 'Oh mijn lieve kinderen, wat treft mij hier een vreselijk afschuwelijk verdriet. Ik ga straks allebei mijn kinderen verliezen, en nog wel op hun eigen verzoek. Als nu bijvoorbeeld de vijand ze mij had afgepakt, dan zou ik er op af gegaan zijn, als het moest in het heetst van de strijd, en ik zou ze hebben teruggekregen. Of als een rechter ze tot de cel had veroordeeld, zou ik er de dood voor over hebben gehad om ze vrij te krijgen. Maar dit is weer iets geheel nieuws. Hier wordt de beul door het slachtoffer zelf gesmeekt om hem de hersens in te slaan, de levende weigert verder te leven en roept de dood over zich af in plaats van hem verre van zich te houden. Dit is weer iets helemaal nieuws waar de jeugd van de kinderen ten onder gaat en de ouderen moeten blijven leven!'
Toen kwam daar hun vader aan; hij werd op de armen van zijn slaven gedragen. De grijsaard schreeuwde met zijn hoofd onder de as: 'Ik ben gekomen om afscheid te nemen van mijn kinderen die ons geheel uit vrije wil gaan verlaten. Ach kinderen van mij: jullie waren de stok van mijn oude dag, het bloed van mijn hart: waarom zijn jullie zo tuk op de dood? Laat alle jongeren hierheen komen om deze twee die zo nodig dood willen, te bewenen. Laat alle bejaarden hierheen komen om met mij de dood van mijn zonen te betreuren. Ik bid mijn ogen zich te sluiten achter mijn tranen, zodat ik tenminste mijn zonen niet hoef te zien vallen onder het zwaard!' Daarna kwamen ook nog de beide echtgenotes van de jongemannen; zij droegen hun kleine kinderen op de arm en huilden: 'Aan wie gaan jullie ons nu toevertrouwen? Wie zal er voor onze kinderen zorgen? Wie ontfermt zich straks over jullie goederen? Hebben jullie dan een hart van staal, dat je je ouders veracht, je vrouwen wegduwt en je kinderen verstoot?' De moed begon de twee al in de schoenen te zakken, toen Sebastianus zich erin mengde; hij had het hele schouwspel mee aangezien: 'Dappere christensoldaten, pas op dat deze verzuchtingen en smeekbeden jullie niet beroven van de eeuwige kroon.' Toen keerde hij zich tot hun ouders met de woorden: 'Vreest niet; ze zullen niet van u worden gescheiden; juist integendeel, ze gaan u vooruit om voor u in de hemel een blijvende plaats te bereiden.' Op het moment dat Sebastianus zo sprak omstraalde hem een hemels licht van omhoog, en plotseling zag men hem staan in een schitterend wit gewaad, met zeven engelen die om hem heen stonden.
Zoé was de vrouw van Nicostratus; in diens huis werden de twee vastgehouden. Zij wierp zich voor Sebastianus' voeten en smeekte hem middels gebaren, omdat zij het vermogen tot spreken had verloren. Daarop bad de heilige hardop: 'Als ik werkelijk een dienaar van Christus ben, en als de dingen waar zijn die ik zojuist heb gezegd, open dan de mond van deze vrouw juist zoals u ook de mond van de profeet Zacharias hebt geopend.' Op hetzelfde moment kon de vrouw weer spreken en riep uit: 'Gezegend uw woorden, en gezegend wie gelooft wat u zegt, want ik zag een engel vlak voor u staan met een boek in zijn handen waarin hij al uw woorden opschreef.'
Daarop wierp haar echtgenoot zich voor de voeten van de heilige en smeekte om vergiffenis. Onmiddellijk braken de boeien van de beide gevangenen stuk; en hij nodigde ze uit om in alle vrijheid heen te gaan. Maar zij op hun beurt verklaarden dat ze zich voor niets ter wereld de overwinning die zij onder handbereik hadden, zouden laten ontgaan. Zo sterk werkte de goddelijke genadekracht in de woorden van de heilige Sebastianus dat hij niet alleen Marcellinus en Marcus bevestigde in hun standvastigheid om het martelaarschap te ondergaan, maar ook hun vader Tranquilinus en hun moeder en nog andere aanwezigen tot bekering wist te brengen; allen werden ter plaatse gedoopt door de priester Polycarpus.
De oude Tranquilinus leed aan een ernstige ziekte; maar op het moment van zijn doopsel genas hij prompt. Dat kwam de stadsprefect van Rome ter ore. Deze was juist zelf ernstig ziek. Hij liet Tranquilinus vragen om de man die hem genezen had, bij zich te brengen. Toen de bejaarde man dan Sebastianus en Polycarpus bij hem had gebracht, vroeg hij hem zijn gezondheid terug te geven. Maar Sebastianus antwoordde dat hij hem alleen maar zou kunnen genezen, wanneer hij aan Polycarpus en hemzelf zou toestaan in zijn bijzijn de afgodsbeelden in stukken te breken. De prefect - Chromatius heette hij - stemde er tenslotte mee in. De beide heiligen verbrijzelden bij die gelegenheid meer dan tweehonderd afgodsbeelden.
Vervolgens zeiden ze tot Chromatius: 'Omdat deze daad je niet je gezondheid heeft teruggegeven, blijkt daaruit dat je ofwel je dwalingen niet hebt opgegeven, ofwel nog een of andere afgod overeind houdt.'
Daarop gaf hij toe dat hij in zijn huis een kamer had waarin hij de sterrenwereld had uitgebeeld die hem in staat stelde de toekomst te voorspellen; en hij voegde er aan toe dat zijn vader indertijd meer dan tweehonderd gouden ponden had uitgegeven voor de inrichting van deze kamer. Waarop Sebastianus reageerde: 'Zolang die kamer niet is vernietigd, zul je je gezondheid niet terugkrijgen.' Daarop vond Chromatius het goed dat de kamer zou worden vernietigd. Maar zijn zoon Tiburtius, toch al een opmerkelijke jongeman, riep uit: 'Ik zal niet dulden dat zo'n schitterend werk ongestraft wordt vernietigd. Van de andere kant wens ik mijn vader van harte zijn gezondheid toe. Daarom stel ik voor dat er twee ovens worden opgestookt. Als mijn vader na de vernietiging van deze kamer niet is genezen, zullen de twee christenen levend worden verbrand.' Sebastianus antwoordde: 'Laat maar gebeuren zoals jij zegt.'
Toen hij bezig was met de vernietiging van de kamer, verscheen er een engel aan de prefect met de boodschap dat de Heer Jezus hem zijn gezondheid had teruggegeven. Daarop ontvingen de prefect, diens zoon Tiburtius en nog vierduizend anderen van zijn huishouding het doopsel. Zoé was de eerste die zich had bekeerd. Zij werd door de ongelovigen opgepakt en stierf na een lange reeks folteringen. Toen Tranquilius dat hoorde, riep hij uit: 'Nu zijn de vrouwen ons nog voor in het martelaarschap.' Hij zou enkele dagen later worden doodgestenigd.
Intussen kreeg Tiburtius de opdracht om wierook te offeren voor de goden; anders zou hij met blote voeten over gloeiende kolen moeten lopen. Hij maakte een kruisteken en begon aan zijn wandeling over de gloeiende kolen met de woorden: 'Het lijkt wel of ik over een bed van rozen loop.' Daarop sprak prefect Fabianus: 'Ja ik weet wel dat die Christus van jullie tovertrucjes aan je heeft geleerd.' Maar Tiburtius merkte op: 'Houd je mond, stuk ongeluk. Want je bent het niet waard die heilige naam ook maar uit te spreken.' De prefect onstak in woede, en liet hem het hoofd afslaan.
Marcellinus en Marcus werden aan een paal gebonden; daar begonnen zij de psalm te zingen: 'Zie toch hoe goed is het als broeders samen te zijn...' [Psalm 133] De prefect voegde hun toe: 'Stelletje zielenpoten, laat die dwaasheid toch varen; dan ben je weer vrij.' Maar zij antwoordden: 'We zijn nog nooit zo gelukkig geweest, en we smeken je dan ook uitdrukkelijk om ons hier te houden totdat onze ziel bevrijd is uit het stoffelijk omhulsel van ons lichaam.' Daarop liet de prefect hun zijde doorboren met een lans. Zo voltooiden zij hun martelaarschap.
Vervolgens gaf de prefect Sebastianus aan bij keizer Diocletianus. Deze liet hem bij zich roepen en sprak: 'Ondankbare hond, ik heb je de eerste plaats gegeven in mijn paleis, en jij... jij hebt niets anders gedaan dan mij en mijn goden tegengewerkt.' Sebastianus antwoordde: 'Ik heb zowel voor u als voor het Romeinse Rijk steeds gebeden tot mijn God die in de hemel is.'
Diocletianus liet hem vastbinden aan een paal midden op het veld van de oorlogsgod Mars. Hij beval zijn soldaten hem met pijlen te doorboren. Welnu, de soldaten schoten zoveel pijlen op hem af dat hij er helemaal mee overdekt raakte en tenslotte meer weg had van een egel. Daarop lieten ze hem gewoon achter in de veronderstelling dat hij dood was."
Een andere legende vertelt nu dat "een zekere Irene, weduwe van één van zijn collega-martelaars, midden in de nacht met leden van haar huishouding zijn lichaam kwam ophalen met de bedoeling het een eerbare begrafenis te geven. Maar ze ontdekten dat de pijlen geen enkel vitaal lichaamsdeel hadden geraakt en dat hij nog ademde. Zij droegen hem dus naar Irene's huis, verzorgden zijn wonden en verpleegden hem tot al zijn kwetsuren waren genezen. Zijn christenvrienden kwam rond hem staan en rieden hem aan Rome te ontvluchten. Want als hij ontdekt zou worden, zou er geen enkele genade voor hem zijn. Maar Sebastianus voelde hoe dit niet een tijd was om zich te verbergen, maar juist moedig en standvastig voor zijn geloof uit te komen."

Nu gaat de oorspronkelijke legende weer verder. "Enkele dagen na zijn marteling stelde Sebastianus zich op op de trappen van het paleis en riep de twee keizers ter verantwoording voor het kwaad dat zij de christenen aandeden. En de keizers zeiden tot elkaar: 'Dat is toch Sebastianus die wij van de week hebben laten doden door pijlschoten?' Maar Sebastianus zei: 'De Heer heeft mij tot het leven willen terugroepen om nog één keer naar u toe te gaan en u te beschuldigen van het kwaad dat u de dienaren van Christus aandoet.' Maar de keizers lieten hem met roeden geselen tot de dood erop volgde; ze bevalen dat zijn lijk in het riool gegooid moest worden; dan zouden de christenen het niet kunnen komen zoeken om het als een heilig martelaarsrelikwie te vereren. Maar reeds de nacht daarop verscheen Sebastianus aan de heilige Lucina, openbaarde haar de plaats waar zijn lijk zich bevond en droeg haar op het te begraven vlak naast de apostelen. En dat gebeurde.’

Verering & Cultuur

Sint Lucina Anicia († ca 304; feest 11 mei) zorgde ervoor dat zijn lichaam werd begraven naast dat van de heilige paus Fabianus († 250; feest 20 januari) in de catacomben aan de Via Appia. Dit wordt al door een tekst uit 354 bevestigd. Vanouds worden beide heiligen daarom op dezelfde dag gevierd. Reeds in de 4e eeuw werd hier de naar hem genoemde basiliek San Sebastiano gebouwd, een van de zeven hoofdkerken die pelgrims bij een tocht naar Rome bezochten.
Al sinds de 7e eeuw wordt hij vanwege zijn pijlen aangeroepen tegen de pest. Immers in Psalm 91,05 staat: "U hebt niets te duchten: noch de verschrikkingen van de nacht, noch de pijl die vliegt overdag." De pijl werd zinnebeeld voor de ziekte die - naar men geloofde - door engelen, of door God zelf, op de mensen werd afgestuurd.
Zijn voorspraak wordt ook ingeroepen tegen besmettelijke ziekten, beroerte, buikloop, koorts, lepra, stomheid (vanwege de legendarische genezing van Lucina), waanzin en zweren; tegen godsdiensthaat en ketterij; ook tegen veeziekten.
Daarnaast is hij patroon van zwakke en ziekelijke kinderen, van oorlogsinvaliden, stervenden (omdat hij zelf nog enige tijd leefde na zijn martelingen) en van uitdragers van doden (waarschijnlijk vanwege het feit dat hij voor dood van de terechtstellingsplaats werd weggehaald); van soldaten, kruisridders, de ridderstand in het algemeen en oorlogsslachtoffers; van boogschutters, schuttersgilden, schutterijen en schuttersverenigingen; pijlsnijders, wapen- en vuurwerkfabrikanten, brandweerlieden, politie (vanwege zijn bewakersfunctie), ijzerhandelaars, blikslagers, tingieters, speldenmakers, ijzerhandelaren, metselaars, steenhouwers, tuinders en hoveniers, graanhandelaren, leerlooiers, lakenmakers, kantwerkers, pottenbakkers, behangers, stoffeerders, borstelmakers, -binders en -handelaars; van putten en bronnen (vanwege het feit dat hij volgens de legende in een put of riool werd gegooid); ook van atleten (omdat speerwerpen daar deel van uitmaakt of omdat hij als 'atleet voor Christus' de goede strijd heeft gestreden?); van homoseksuelen (omdat hij als (bijna) naakte man werd afgebeeld); van vrouwen in het algemeen of in het bijzonder van vrouwen in barensnood; bij oorlog en verloren zaken.