Voorviering van Allerheiligen*

 

Voorviering van Allerheiligen: "De Heer heeft zijn Heiligen op wonderbare wijze verheerlijkt, toen zij tot Hem riepen."
De voorviering van een feest is tegenwoordig niet zozeer een nachtwake, maar een boete en reinigingsdag; een rein maken van het huis van de ziel voor het grote feest.
De vigiliedagen zijn de echte biechtdagen.
Juist de vigilie van vandaag zou door het volk door vasten en versterving strenger moeten gehouden worden.
Als ik een liturgische uitdrukking voor de voorviering van vandaag wilde geven, dat zou deze vrijwel de eerste helft van het Confiteor zijn: Ten aanschouwen van alle Heiligen belijd ik mijn zonden: mea culpa, mea culpa, mea maxima culpa!

 

Afbeelding invoegen

Inleving van het feest:
Wij kunnen met Moeder de Kerk de vreugde, het geluk en de zaligheid meevoelen, als zij wapenschouw over al haar kinderen kan houden, die hun doel hebben bereikt, die het hemels vaderland zijn binnengetrokken en de eeuwige aanschouwing Gods genieten.
Zij, de moeder, die op aarde zo bang moet zijn om de zaligheid van haar kinderen, die strijden moet met de vijand van het menselijk geslacht, die zulke bittere ontgoochelingen moet beleven om de trouweloosheid en de zwakte van haar kinderen, zij kan vandaag een blij ‘Te Deum’, en dankbaar ‘Magnificat’ aanheffen over haar zegevierende kinderen, die de goede strijd gestreden en de kroon van het leven ontvangen hebben.
Daarom richt ook de Kerk op het feest van morgen onafgewend haar blik op de Heiligen; met Moedertrots gaat zij telkens weer de rijen na.
Als wij de Liturgie van morgen beschouwen, dan vinden wij vooral drie taferelen., waarin de Kerk ons de heiligen voorstelt.
Bezien wij dezen nader:

a. Het eerste tafereel is een heerlijke schilderij van de Hemel.
De Kerk neemt ons aan de hand en leidt ons naar de Hemel.
Wat zien wij daar?
Het is de Hemelse Eredienst, die de heilige Johannes, de evangelist, de ziener van Patmos, in schitterende kleuren schildert.
Wij betreden de basiliek van de hemel.
Daar staat een verheven troon, omringt door Cherubijnen, daarop zit God de Vader.
Voor de troon is een Altaar, daarop het LAM geslachtofferd en verheerlijkt, het is de Verlosser Jezus Christus.
Om het Altaar zijn verzameld de vier en twintig Oudsten, de vertegenwoordigers van het oud en nieuwe Godsrijk op aarde, rondom staat een groot aantal uitverkorenen, nog telbaar uit het Jodendom, dan een niet meer te tellen menigte uit het heidendom, uit alle stammen, volken en naties.
Zij zijn in witte kleren gehuld en dragen palmen in hun handen, zij zingen een nieuw lied:
"Gij hebt ons verlost door uw bloed uit alle volken, stammen en natiën.
Gij hebt ons voor onze God tot koningen en priesters gemaakt, opdat wij op aarde heersen zouden".
De vier Cherubijnen zeggen het Amen en de vier en twintig Oudsten vallen neer en aanbidden God en het Lam.
En aan het Alleluja komt geen einde. – Tot deze schaar moeten en willen ook wij eenmaal behoren.
Werpen wij toch onze boeien af, die ons aan de aarde ketenen en stijgen wij in de geest op naar de Hemel.

b. Nu toont de Kerk ons een ander tafereel van haar heilige kinderen.
Zij leidt ons terug naar de aarde en laat ons de Heiligen zien in hun wording, en wel in de Acht Zaligheden van de Bergrede.
Het is weliswaar een geheel ander toneel.
Daar zien wij de stiefkinderen van de aarde, die dikwijls niet eens hun dagelijks brood vinden.
Een moeder, een vader, die met moeite het karig brood voor hun kinderen verdienen.
Slaven, die zonder rechten door het leven gaan; stille helden van het leven, die van hun leed geen ophef maken, het echter heldhaftig dragen; de aan het ziekbed gekluisterden die van verdriet wegkwijnt, wiens wangen door tranengroeven doorploegd zijn.
Natuurlijk, het lijden alleen heeft hen niet heilig gemaakt, maar ze hebben het gelaten uit de hand van God aangenomen en het tot ladder van hun volmaaktheid gemaakt.
Daarbij zijn zij vreedzame, Barmhartige mensen, mensen van onschuld en reine zielen. – Het is een kruistocht, die voor onze ogen voorbijtrekt: wel zijn het onaanzienlijke mensen, maar de wereld was hun niet waard.
Zij zijn de edele vruchten van de Kerk, zij zijn de ware heiligen.
Willen wij ons ook bij deze stoet aansluiten?

c. De Kerk heeft nog een derde tafereel, waarin zij alle heiligen zo gaarne samenvat; het is het z.g. gemeenschappelijke.
De Kerk sluit de heiligen bij voorkeur in de groepen samen, die de afzonderlijke delen van het ideaal van de Heilige naar voren brengen.
Als zij in de loop van het jaar deze kleurenbundel verdeelt, dan wil zij die vandaag in het stralende zonlicht van ALLERHEILIGEN verenigd zien.
Juist in de metten tekent de Kerk ons dit tafereel van Allerheiligen.
In de metten staat God de Vader "op een hoge verheven troon zetelend.
En wat daar beneden was, vulde de tempel, serafijnen stonden daarboven" (1ste responsorie).
Nu treedt als eerste onder de heiligen: MARIA, de Moeder van God, voor de troon.
De engelenschaar begroet haar met het Ave: "Wees gegroet, Maria, vol van genade, de Heer is met U" (2de responsorie).
Dan volgt het koor van de engelen, ook zij behoren tot de schaar van de heiligen: "In het aangezicht van de engelen zal ik U prijzen en aanbidden zal ik voor uw heilige tempel en loven zal ik Uw Naam Heer" (3de responsorie).
Nu staat er één voor ons, die tot geen groep behoort.
De Voorloper van de Heer, van wie Christus zelf getuigt: "Onder de kinderen van de vrouwen geboren, is geen andere dan Johannes de Doper". (4de responsorie).
Dan treedt een eerbiedwaardige schaar naar voren van hen "die in hun leven de Kerk met hun bloed hebben geplant; de kelk van de Heer hebben zij gedronken; vrienden van God zijn zij geworden.
Over geheel de aarde verbreidde zich hun stem en tot aan de grenzen van de wereld weerklonken hun woorden" (5de responsorie).
Het zijn de Apostelen van de Heer, die een bijzondere plaats in de Kerk innemen.
Na hen volgt de schaar van de Martelaren.
Zij dragen witte kleren en palmen in de handen.
Zwaar was de strijd, heerlijk is hun loon: Christus nodigt hen nu uit: "Komt gezegenden van mijn Vader,neemt bezit van het Rijk, gij mijn Heiligen, die in het lichaam hebt moeten strijden" (6de responsorie).
En wederom een schaar: "Met omgorde lenden en brandende lampen in hun handen" trekken zij voorbij .
Zij hebben gewacht en gewaakt tot de Heer van de bruiloft terugkomt.
Het zijn de belijders (7de responsorie).
Eindelijk nog een laatste schare, de maagdelijke zielen.
Ook zij dragen lampen in de handen en gaan de Bruidegom Christus met de liefde en verlangen van de bruid tegemoet (8ste responsorie).
Tot welke groep willen wij behoren?
Willen wij ons de rozen van het martelaarschap, ook van het onbloedige, of de leliën van een onschuldig leven of de violen van de boetvaardigheid verwerven?
Strijde wij, leggen wij de handen niet werkelijk in de schoot, houden wij geduldig vol, opdat wij eens ons kunnen aansluiten bij de roemrijke schaar van heiligen.