Tweeëntwintigste zondag na Pinksteren

Epistel
Phil. 1, 6-11
Broeders, wij hebben het vaste vertrouwen in de Heer Jezus, dat Hij, Die een goed werk in u begonnen is, het ook tot voltooiing zal brengen tot op de dag van Christus Jezus.
Het is toch ook alleszins redelijk, dat ik zo over u allen denk; want het blijft mij steeds in de gedachte, dat gij zowel in mijn gevangenschap als bij de verdediging en bevestiging van het Evangelie allen de deelgenoten waart van mijn blijdschap.
God immers is mijn getuige, hoezeer ik naar u allen verlang in de liefde van Jezus Christus.
En dit is mijn bede: dat uw liefde meer en meer moge toenemen door kennis en volledig begrip, en gij daardoor tot beter inzicht van het goede moogt komen; opdat gij rein en zonder smet moogt zijn tegen de dag van Christus, rijk beladen met vrucht van gerechtigheid door Jezus Christus tot eer en glorie van God.
 
Evangelie
Mt. 22, 15-21
In die tijd gingen de farizeeën heen en beraadslaagden, hoe zij Jezus met een strikvraag zouden vangen. En zij zonden hun leerlingen op Hem af, samen met de Herodianen, om te vragen: Meester, wij zijn overtuigd, dat Gij oprecht zijt, en de weg Gods naar waarheid leert, en niemand naar de ogen ziet; want Gij kent geen aanzien des persoons.
Zeg ons dus: Wat dunkt U: Is het geoorloofd aan de keizer belasting te betalen, of niet?
Maar Jezus doorzag hun boos opzet, en zei: Wat tracht gij Mij op de proef te stellen, huichelaars!
Laat Mij eens een belastingpenning zien!
Zij hielden Hem dan een tienling voor.
En Jezus vroeg hun: Van wie is dat beeld en dat opschrift?
Zij antwoordden hem: Van de keizer.
Toen zei Hij hun: Geeft dan aan de keizer, wat van de keizer, en aan God, wat van God is.

 

Afbeelding invoegen