Laatste octaafdag van het feest van Openbaring*

De Koning zuivert zijn bruid in het Doopsel
 
Op de laatste dag van het octaaf laat de Kerk het tweede feestgeheim, d.w.z. het Doopsel van Christus in de Jordaan overwegen.
Zij heeft daarmee de historische weg bewandeld en leidt het leven van Jezus boven de geschiedenis van de kindsheid uit in het openbare leerambt.
Helaas vormen breviergebed en mistekst volstrekt geen eenheid, omdat zij het geheim van de Wijzen als middelpunt vooropstellen, terwijl in werkelijkheid het geheim van de Jordaan het hoogtepunt is.
 
Breviergebed: Gregorius van Nazianze spreekt op verheven en diepzinnige wijze over het Doopsel van Christus: Christus wordt verlicht of eerder Hij verlicht ons met zijn Licht.
Christus wordt gedoopt; laat ons met Hem afdalen, opdat wij wederom met Hem opstijgen.
 

Afbeelding invoegen

Johannes doopt; Jezus nadert; wellicht om ook de doper, in ieder geval echter de gehele Adam in de stroom te begraven, vooral echter, opdat daardoor het water van de Jordaan wordt geheiligd.
Hij zelf was geest en vlees.
In geest en water moeten in de toekomst geheiligd worden, die gedoopt zullen worden: de doper weigert (te dopen).
Jezus staat erop. – "Ik” zegt hij, heb nodig door U gedoopt te worden”- zo spreekt de Zon, de stem (van de Roepende in de woestijn) tot het "Woord” van God.
Jezus stijgt wederom tevoorschijn uit het water, trekt als het ware de verzonken wereld met zich er uit en verheft haar wederom”.
 
De Mis: (Ecce advenit…) is in de tegenwoordige vorm zonder eenheid, omdat de meeste teksten, vooral de gezangen en de Lectie betreking hebben op het geheim van de Wijzen, terwijl het Evangelie over het doopsel van Christus handelt.
Het is de moeite waard er op te letten, dat het Evangelie niet de bekende beschrijving van het doopsel van Christus volgens de synoptici bevat, maar een gedeelte van Johannes, de leerling van de doper, die slechts toevallig van deze verheven openbaring spreekt.
Daarvoor echter wordt juist op deze plaats de gewichtige betekenis van de doper naar voren gebracht.
Johannes de Doper is de bruidsjonker van de Kerk”..
Hij heeft in de Advent de bruid voorbereid op het ontvangen van de Goddelijke Bruidegom; vandaag "staat Hij daar…en verheugt zich hartelijk over de stem van de Bruidegom”; hij zegt: "Deze vreugde is mij nu in volle mate deelachtig geworden.
Hij moet groeien; ik echter afnemen”.
Christus neemt nu werkelijk tot Pinksteren toe (als de zon), van de doper zullen echter tot de langste dag van het jaar niets meer horen.
Christus is de Bruidegom, de Kerk is de Bruid, Johannes is de kuise, ootmoedige bruidsjonker, en deze drie behoren bij elkaar.
– Heerlijk en rijk aan gedachten zijn de eigen gebeden; zij handelen alle drie over "het schijnen” van het goddelijk "Licht” (ze zijn waarschijnlijk de vroegere kerkelijke gebeden van het eigenlijke feest).
Het eerste gebed bidt om innerlijke verandering in Christus, die onze natuur heeft aangenomen.
Het stille gebed is een waar offergangs gebed: Christus, de geboren Zoon, is de opperste Gever van de offergaven.
Hij zij ook de barmhartige Aanvaarder ervan.
Rijk aan gedachten is ook de postcommunie: God moge ons met het hemels licht voorkomen, opdat wij het geheim van de verschijning, waaraan wij hebben deelgenomen, met zuivere ogen mogen zien en in de ware stemming opnemen.
 
Overweging over het geheim van de dag:
Het doopsel van Jezus in de Jordaan is een buitengewoon gewichtige gebeurtenis in het leven van de Heer.
Het is in de eerste plaats een belangrijk ogenblik in zijn werkzaamheid als Verlosser en al die momenten worden in het kerkelijk jaar door de Eucharistie gevierd.
Wij hebben al een reeks van zulke gebeurtenissen uit het leven van de Verlosser ontmoet.
De Ontvangenis (missa aurea); de geboorte, de besnijdenis, de mondigheid.
Door het doopsel ontvangt de Heer bij zijn openbaar optreden zijn wijding voor zijn beroep.
Ja, het heeft de schijn, alsof het doopsel voor de Heiland de zalving van de heilige Geest tot Messias betekende.
Christus toont echter ook in de symbolische handeling van het doopsel de verlossing van de mensheid door zijn plaatsvervangend eerherstel aan.
Hij, die zonder zonde is, bedekt zich met de zondeschuld van de mensen, dompelt zich in de zuivering stroom en leidt de mensen naar het Kindschap Gods. N.B: Het doopsel van Christus was een plaatsvervangende handeling; voor ons staat Hij daar aan de Jordaan.
Aldus moet zich in onze subjectieve verlossing deze gebeurtenis aan ons voltrekken.
En zij voltrekt zich driemaal; zij is de eerste waarheid geworden in ons doopsel; daar dompelden wij ons met de Heer onder, stierven met Hem, en werden begraven, wij kwamen naar boven en daar opende zich boven ons voor de eerste maal de Hemel, de heilige Geest deed zijn intrede in ons ziel en de Hemelse Vader noemde ons voor de eerste maal Kind van God.
– voor de tweede maal wordt het doopsel van Christus waarheid in iedere Mis: in het heilig Offer dompel ik mij in de Offerdood van Christus onder, dan opent zich de Hemel en de Geest van Jezus daalt neer in het Offermaal en de Vader verzekert mij door het onderpand van de heilige Communie zijn hernieuwd en verhoogd Kindschap.
De laatste maal wordt het doopsel werkelijkheid in het doopsel van mijn dood; de dood is ook een onderdompelen in een duistere stroom en bij het opstijgen opent zich de werkelijke hemel, dan wordt de allerheiligste Drie-eenheid voor mij zichtbaar, niet meer in geloven, maar in schouwen.
Juist heden wordt mij de grote lijn van het kerkelijke leven duidelijk: de dood van Christus is de grondslag – daarop rust het Doopsel – de Eucharistie – de bekroning vormt de wederkomst van de Heer in de dood.