Heilige JOHANNES van het KRUIS*

 

Heilige JOHANNES van het KRUIS: Belijder & Kerkleraar.
Sterfdag: 14 december 1591
Heilig verklaard 1726; zijn feest 1738.
Graf: te Segovia (Spanje)
Leven: Johannes, in 1542 te Fontiveros bij Avila geboren, was als jonge man ziekenoppasser.
Later, in 1563 trad hij in de orde van de Karmelieten, waar hij uit gehoorzaamheid de priesterwijding ontving .
Hij hielp de heilige Teresia bij het hervormen van de karmelietenorde, waar hij veel lijden en bitterheden moest verduren.
Met recht verdient hij naast de heilige Teresia stichter en vader van de ongeschoeide Karmelieten te worden genoemd.
Hij behoort tot de grootste leraren van de Mystiek.
 
Zijn voornaamste Mystieke Geschriften zijn:
"De Bestijging van de Berg Karmel"
"Duistere Nacht van de Ziel"
"Geestelijke Beurtgezang tussen de Ziel en Christus"
"Levende Vlam van de Liefde"
"Doornen van de Geest".

Om deze klassieke geschriften werd hij door PiusXI tot KERKLERAAR verheven.
Tegen het einde van zijn leven moest hij veel lichaamssmarten dulden.
 

Afbeelding invoegen

Toen CHRISTUS hem eens vroeg welk loon hij voor zoveel arbeid verlangde, antwoordde hij: "Heer, lijden om uwentwil veracht te worden!"
Te Ubeda (Andalusië) viel hij in een pijnlijke ziekte met vijf zware etterende wonden aan het been, waarvaan hij de pijn om aan zijn zucht tot lijden te voldoen met groot geduld verdroeg.
Voorzien van de laatste H. Sacramenten, ontsliep hij in de omhelzing van de Gekruisigde, die hij steeds in het hart en in de mond had gedragen met de woorden: "In Uw Handen o Heer, beveel ik mijn Geest".
Hij stierf op het door hem voorspelde uur, 14 december 1591 in zijn 49ste levensjaar.

De Nacht der Zinnen: Om tot de staat der Volmaaktheid te geraken, moest de ziel gewoonlijk twee verschillende nachten doorbrengen, die bij de geestelijke schrijvers reinigingen zuiveringen heten.
Ik noem ze nachten, omdat de ziel zowel in de ene als in de andere als in het nachtelijk uur in duisternis verkeert.
De eerste loutering is de nacht van het zinnelijk deel, de tweede van het geestelijk deel van de ziel.
In het eerste begin, als de ziel zich met beslistheid tot de dienst van God wendt, is God gewoon haar op geestelijke wijze te koesteren en te liefkozen als een liefhebbende moeder haar teer kindje.
Zij verwarmt het aan haar moederborst, voedt het met zoete melk en zacht smakelijk voedsel, neemt het in de armen en koestert het.
Hoe meer het opgroeit, des te meer onttrekt de moeder het aan zulke zorgen, terwijl zij haar tederheid verbergt en haar zoete borst met iets bitters bestrijkt.
Zij neemt het niet meer op haar armen, maar laat het opeigen voeten staan, opdat het de eigenaardigheden van de zuigeling aflegt en zich op grotere, waarachtiger dingen toelegt.
Zo doet het ook de genade Gods, deze teer liefhebbende moeder, als zij een ziel tot nieuw leven en tot ijver in de dienst van God opnieuw gebaard heeft.
Zij laat haar, zonder enige moeite harerzijds, in alle geestelijke zaken neen zoete en smakelijke melk en grote vreugde in de geestelijke oefeningen vinden.
De ziel vindt haar genot in, lange tijd, ja hele nachten aan het gebed te wijden.
Oefeningen van boetvaardigheid zijn haar een genoegen, vasten een vreugde, het ontvangen van de sacramenten en geestelijke gesprekken haar troost.
En toch laten zich daarbij niet zelden gewichtige zwakheden en onvolmaaktheden zien.
Wij laten ons tot de ze geestelijke oefeningen en bezigheden overhalen door de troost en het genot, dat wij erin vinden.
En omdat wij in de harde strijd nog niet beproefd en in de deugd nog niet bevestigd zijn, kleven aan de geestelijke oefeningen meestel veel gebreken en onvolmaaktheden.
In ieder geval oefent de ziel zich een tijdlang op die wijze weg der deugd en als zij in de overwegingen in het gebed zich trouw toont en door de zoetheid en het genot dat zij ondervindt, zich vrij maakt van de aanhankelijkheid en liefde tot de dingen dezer wereld, dan bekomt zij toch tenslotte een geestelijke kracht in God, om de lust tot het geschapene te beteugelen en om Gods wil enige moeilijkheden en geestelijke dorheden te kunnen verduren.
In deze tijd begint God voor haar al het licht te verduisteren.
Hij sluit de deur voor hen en verstopt de bron van het zoete water van de geest, waarvan zij tot dusver steeds, zo vaak het hun geviel, gedronken hadden.
Zij kunnen nu op geen enkele wijze meer overwegen, zoals zij het vroeger gewoon waren.
Want de inwendige zinnen zijn reeds in de nacht verzonken en in zulke dorheid gedompeld, dat hun geestelijke zaken en vrome oefeningen, waarin zij vroeger hun vreugde en genot vonden, zonder sap en zonder smaak voorkomen, ja zelfs weerzin en afkeer veroorzaken.
Er zijn zekere tekenen, waaraan wij erkennen kunnen, of deze geestelijke dorheid inderdaad met de genoemde loutering samenhangt, of andere verkeerde oorzaken heeft.
- Het eerste teken bestaat daarin, dat de ziel even weinig smaak en troost van de kant van de schepselen krijgt als in goddelijke zaken;
- ten tweede dat zij gewoonlijk met pijnlijke angst en zorg aan God denkt en bevreesd is dat zij Hem niet meer dient, maar achteruit gaat, omdat zij juist geen vreugde in de goddelijke dingen in zich waarneemt;
- ten derde, dat de ziel niet meer overwegen en nadenken kan en ondanks alle inspanning van de verbeeldingskracht niets meer kan bereiken, wat ze voor de overweging zou kunnen gebruiken.

Deze nacht of loutering der zinnen is van buitengewone waarde voor de ziel, al schijnt het haar ook toe,dat zij daardoor grote goederen en voordelen verliest.
Het eerste nut is de kennis van zichzelf en van eigen ellende; daarna een veel grotere eerbied en bescheidenheid in de omgang met God, zoals het tegenover de Allerhoogste steeds betaamt.
Ook neemt de ziel in de dorheid en leegte dezer zinnennacht in innerlijke deemoed toe, wordt onderworpen en gehoorzaam.
Want als wij zien dat wij zo ellendig zijn, luisteren wij niet alleen met vreugde naar de lessen van anderen, maar wensen wij zelfs, dat ieder voor ons een wegwijzer mocht zijn en zeggen, wat wij te doen hadden.
En zo zijn er nog veel andere voordelen, die deze nacht der zinnen in de ziel aanbrengt. (Uit: "De donkere Nacht"van de heilige Johannes van het Kruis.)

De heilige CHRYSOGONOS: is waarschijnlijk afkomstig uit Aquilea, maar zijn verering werd in Rome reeds een de 4de eeuw beoefend.
Volgens de legende werd de heilige te Rome onder keizer Diocletianus in de gevangenis geworpen en bracht daar twee jaren door, ondersteund door de heilige Anastasia.
Toen deze van haar man Publius veel lijden te verduren had wegens het christelijk geloof en de heilige om voorspraak bij God smeekte, ontving zij door de briefwisseling met hem rijke troost.
Later beval de keizer, dat alle gevangen christenen gedood moesten worden, Chrysogonus, daarentegen bij hem te Aquilea zou gebracht worden. Hier sprak nu de keizer tot hem: "Ik heb u bij mij ontboden, Chrysogonus, om u met eerbewijzen te overladen, als gij er toe besluit,de goden te aanbidden".
De heilige antwoordde daarop: "Ik aanbid alleen de ware GOD; de afgoden echter, die noch bestaan noch leven hebben en die slechts afbeeldingen van de duivel zijn, haat en vervloek ik".
Dit antwoord verbitterde de keizer zodanig dat hij beval hem te onthoofden, op 24 november te Grado (dichtbij Aquilea).
Zijn lichaam werd in zee verdronken, spoedig daarop aan het strand gespoeld en door de priester Zoilus in zijn huis begraven (304).
De Romeinse Kerk heeft hem zeer in ere gehouden: daarom staat zijn naam in de Canon van de H. MIS.
In Rome staat een statiekerk aan hem gewijd.