Derde zondag na Pasen
Epistel
1 Petr. 2, 11-19
Veelgeliefden, ik bid
u, als pelgrims en vreemdelingen, dat gij u verre houdt van de vleselijke
lusten, die strijd voeren tegen de ziel.
Temidden van de heidenen moet gij een
voorbeeldig leven leiden, opdat zij juist in die dingen, waarom zij u voor
boosdoeners uitmaken, bij nader toezien om wille van uw goede werken God gaan
verheerlijken op de dag der bezoeking.
Daarom, weest onderdanig aan ieder
menselijk gezag, om wille van God; zowel aan de keizer, omdat hij boven allen
staat, alsook aan de landvoogden, omdat zij door hem zijn gezonden om de
misdadigers te straffen en de goeden waardering te schenken.
Want aldus is het
de wil van God, dat gij door goed te leven het onverstand van de kortzichtige
mensen tot zwijgen brengt.
Als vrije mensen - en niet als mensen, die de
vrijheid beschouwen als een dekmantel voor het kwaad - maar als dienstknechten
van God.
Hebt achting voor een ieder; bemint uw medebroeders; vreest God; eert
de keizer.
Gij, dienstknechten, weest in alle eerbied onderdanig aan uw
meesters, niet slechts als zij goed zijn en welwillend, maar evenzeer als zij
lastig zijn.
Want dat is een welgevallige daad, in Christus Jezus, onze Heer.
Evangelie
Joh. 16, 16-22
In die tijd sprak
Jezus tot Zijn leerlingen: Een korte tijd, en gij zult Mij niet meer zien; en
wéér een korte tijd, en gij zult Mij terugzien; want Ik ga heen naar de Vader.
Sommigen van Zijn leerlingen zeiden dan tot elkander: Wat betekent dat toch,
wat Hij ons zegt: Een kort tijd, en gij zult Mij niet meer zien; en wéér een
korte tijd, en gij zult Mij terugzien; en: Ik ga heen naar de Vader?
Wat
bedoelt Hij toch met: een korte tijd?
Wij begrijpen niet, wat Hij zegt.
Jezus
nu wist, dat zij Hem iets wilden vragen; en Hij sprak tot hen: Gij raadpleegt
elkander over Mijn gezegde: Een korte tijd, en gij zult Mij niet meer zien; en
wéér een korte tijd, en gij zult Mij terugzien? Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u:
gij zult schreien en jammeren maar de wereld zal zich verblijden.
Gij zult wel
bedroefd zijn doch uw droefheid zal verkeren in vreugde.
Als een vrouw moeder
gaat worden, is zij bedroefd, omdat haar uur gekomen is; maar zodra zij het
kind ter wereld heeft gebracht, denkt zij niet meer aan haar smart, van
blijdschap, dat er een mens ter wereld is gekomen.
Zo zijt ook gij nu wel
bedroefd; maar Ik zal u weerzien; dat zal uw hart zich verblijden, en die
blijdschap zal niemand u ontnemen.
|