Achttiende zondag na Pinksteren

 
Epistel
1 Kor. 1, 4–8
Broeders, te allen tijde breng ik om uwentwil dank aan mijn God voor de genade Gods, die u geschonken is in Christus Jezus.
Immers in Hem zijt gij in ieder opzicht rijk geworden, in alle woord en in alle kennis, in dezelfde mate als de prediking van de Christus vaste voet bij u gekregen heeft.
Zodoende komt gij in geen enkele genadegave iets te kort, terwijl gij in afwachting zijt van de verschijning van onze Heer Jezus Christus.
Hij immers zal u doen vaststaan ten einde toe, zodat gij vrij zijt van schuld op de dag, dat onze Heer Jezus Christus wederkomt.
 
Evangelie
Mt. 9, 1–8
In die tijd ging Jezus in een scheepje, stak het meer over en kwam in Zijn stad.
En daar bracht men een lamme tot Hem, die op een rustbed lag.
Toen Jezus hun geloof zag, sprak Hij tot de lamme: Heb goede moed, Mijn zoon, uw zonden worden u vergeven.
Maar zie, sommige schriftgeleerden zeiden bij zichzelf: Hij lastert God!
Doch Jezus zag hun gedachten en sprak: Waarom denkt gij kwaad bij u zelf?
Wat is gemakkelijker, te zeggen: uw zonden worden u vergeven, of te zeggen: sta op, en loop?
Welnu, om u te doen weten, dat de Mensenzoon de macht bezit op aarde zonden te vergeven, – toen sprak Hij tot de lamme – sta op, neem uw bed op, en ga naar huis.
En hij stond op, en ging naar huis.
En toen de menigte dat zag, werden zij door vrees bevangen, en zij verheerlijkten God, Die zulk een macht verleende aan de mensen.
 
 
 
 
 
 
 
 


 

Afbeelding invoegen