(1) In het octaaf van Allerheiligen*

 

"O Heer, gij hoop en sterke toren van de Heiligen, Gij geeft het erfdeel van degenen, die uw naam vrezen; zij zullen voor eeuwig in uw tent wonen".

1.Gedachten over Allerheiligen:
In het Brevier schildert de eerbied waardige Beda de heerlijkheid van de Hemel: "Omdat in de Hemel bij alle heiligen eendracht, diepe vrede en vreugde heerst, is daar alles stil en rustig.
Daar is voortdurend licht, niet als ons daglicht, maar veel helderder, daarom gelukzaliger.
Want de hemelse stad heeft het zonlicht niet nodig, maar de almachtige Heer zal haar verlichten en het Licht is het LAM.
Hier schitteren de heiligen als sterren in de eeuwigheid.
En als de glans van de zon zijn de genen die velen hebben onderwezen.
 

Afbeelding invoegen

Daar bestaat geen nacht, geen duisternis, geen onweer, maar de volledigste harmonie, zoals geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord, zoals in geen menselijk hart is opgekomen, behalve in het hart van degenen, die deze heerlijkheid mogen genieten, wier namen in het boek des levens staan, die hun kleren hebben gewassen in het Bloed van het Lam, die voor de Troon van God staan en Hem dag en nacht dienen.
Daar is geen ouderdom en er zijn geen ouderdomsgebreken.
Allen zijn gekomen tot de volwassen mannelijke leeftijd, de volwassenheid in Christus.
Boven dit alles gaat de vreugde van zich aan het gezelschap van de engelen aan te sluiten, de scharen van de heiligen te aan schouwen, die helderder stralen dan de sterren van de Aartsvaders, die schitteren door hun Geloof, van de profeten, die jubelen in hun hoop, van de Apostelen, die de aardbol oordelen, van de Martelaren, die door de purperen zegekransen glanzen en ook de koren van de Maagden te zien, die witte kleren dragen.

2. De Liturgie doet de christen uitgeleide: Heeft de kerkelijke herfst ons reeds met zijn gedachten aan het ‘einde der tijden’ steeds weer aan het einde van de mens herinnerd, dan was toch Allerheiligen en vooral Allerzielen de machtigste preek van moeder de Kerk voor ons: Sterveling, denk aan het sterven!
Het octaaf van Allerheiligen is de juiste tijd om met ernst aan ons eigen einde te denken.
Aan het slot van onze aardse loopbaan staat de sacramentele wijding van de dood (Heilig Oliesel) en een reeks Liturgische handelingen, die de overgang uit deze wereld naar de andere moeten vergezellen.
In het gevaarlijkste ogenblik, dat over de eeuwigheid beslist, staat moeder de Kerk met haar heilige ritus en zinrijke tekens, nog meer echter met de kracht van haar liturgisch gebed aan het ziekbed.
Wat is dat toch voor een wonderbare gedachte!
De Kerk, de grote wereldkerk, die deze aarde omspant, komt in de hut van de arme met de kracht van haar zegen.
Natuurlijk moeten wij het woord Liturgisch in zijn gehele diepte weer leren verstaan, om juist in dat ogenblik de grootheid van de christelijke liturgie te begrijpen.
Van deze Liturgie van de laatste gebeurtenissen in ons leven of beter van de laatste liturgische handelingen zal nu sprake zijn.
Hoeveel laatste liturgische handelingen zijn er?
We zouden misschien sommigen tot één handeling kunnen samenvatten.
In dat geval zullen wij vijf heilige handelingen vinden.
Volgens hun logische volgorde zijn het de volgende: de heilige Biecht met de heilige Teerspijze, het Heilig Oliesel en de pauselijke Zegen, de aanbeveling aan God van de scheidende ziel en begrafenis met de Requiemmis.

Een ideaal ontvangen van de heilige Sacramenten der stervenden:
Het is in de morgen.
In de parochiekerk wordt de H.Mis opgedragen.
Om het Altaar is het gelovige volk verzameld.
Het bidt en offert in gemeenschap.
Bij het ‘Memento Vivorum’, bij de gedachtenis van de levenden zegt de lector: "Gedenk, Heer, onze zieke broeder/zuster N.N….aan wie wij heden de laatste sacramenten brengen.
Alles luister, alles zwijgt in heilige aandoening en trekt in de geest naar het ziekbed.
Gemeenschapsmis!
Daar waait de geest van gemeenschap, die over de muren van het Godshuis heen reikt.
En de zieke op zijn sponde, met het Misboek in de hand, verplaatst zich naar het Godshuis, gaat in de geest naar de laatste gemeenschappelijke viering van de H.Mis hier op aarde.
Het offermaal is voorbij, de priester legt, nadat allen genuttigd hebben, het Lichaam van de Heer in de bedieningsbeurs.
De Mis loopt ten einde.
Men brengt de priester de witte pluviale, misdienaars komen met kaarsen en bel, het volk stelt zich op voor de heilige tocht, voor de processie.
De biddende en offerende Kerk trekt het huis van haar stervend medelid binnen.
Het offermaal was in het Godshuis nog niet teneinde, in de kamer van de zieke vindt het eerst zijn afsluiting.
De heilige Teerspijze – het laatste offermaal, de laatste gemeenschappelijke viering van de H.Mis hier op aarde.
De kamer met het bed wordt presbiterium, de tafel altaar, de vloer van het huis en van de straat schip van de kerk, waarin de gelovigen de plechtigheid bijwonen.
Een verkorte offerritus moet de zieke de juist voltrokken offerviering in het Godshuis naderbij brengen en bezorgen.
Het asperges herinnert hem aan het Doopsel; hij zij rein, rein make hij zich op het einde van zijn leven, zoals hij het in de beginne was.
Gij zijt een gedoopte, een verloste, dat is de taal van de wijwaterkwast, die zonden wegnemend zijn heilig water op de tot de eeuwigheid voorbereide laat druppelen.
Op de uitwendige ceremonie van de reinigingsritus volgt daarmee gelijk lopend het Confiteor.
De kern uit de schaal van het trappengebed vervangt de gebedsdienst van de Mis.
"Zie het LAM GODS, dat de zonden van de wereld wegneemt" begint de priester, terwijl hij de Heilige HOSTIE toont: "O Heer, ik ben niet waardig" antwoordt de zieke en het gelovige volk.
"Ontvang, broeder/zuster het Lichaam van onze Heer Jezus Christus als Teerspijze.
"Het beware U voor de boze vijand en geleide U ten eeuwige leven"; met deze woorden ontvangt de zieke het Lichaam van de Heer.
Het volgende gebed heeft de betekenis van een postcommunio.
Als er een huisaltaartje is, moet dit, zoals van zelf spreekt, zó worden opgesteld, dat de zieke er gemakkelijk het oog op kan richten.
Waar er geen is moet de tafel van de kamer tot altaar worden gemaakt.
Liturgisch voelende mensen zullen trachten voor deze heilige tafel, die toch het Altaar moet vervangen, reeds in de gezonde dagen voorzorgen te treffen.
Vrouwen zullen voor een mooie, in de geest van de Liturgie gehouden linnen doek zorg dragen.
Ook een antipendium zou zeker geen geestelijke overdaad zijn.
Een kruisbeeld met twee kandelaars behoort tot de onmisbare bestanddelen van dit altaar.
Op de kandelaars moeten twee gewijde kaarsen branden.
Daar moeten de op Lichtmis gewijde kaarsen in dienst treden.
Op een afzonderlijke kandelaar – zo enigszins als paaskaars- moest de doopkaars branden.
Deze en het overige licht symboliseren hier de brandende lamp, waarmee wij de wederkomst van de Heer tegemoet gaan.
Wordt de heilige Olie ook toegediend, dan moet nog een schotel met watten voor de zalving voor handen zijn.
De watten moeten dan na het gebruik verbrand worden.
Voor en zieke, die moeilijk slikken kan, wordt bovendien een glas water gereed gezet, dat de aanwezigen hem terstond na het ontvangen van de Heilige teerspijze moeten aanreiken.
Op de tafel als er plaats is, of om de tafel, kunnen de beschermers van het huis, de heiligen, geplaatst worden, maar op smaakvolle wijze.
De bedieningstafel moet niet op een beeldenwinkel gelijken.
Voorradige bloemen in passende keuze mogen zeker de Eucharistische Gast tot versiering dienen.
Een klein schaaltje met water voor afspoelen van de vingers van de priester mag niet worden vergeten.
Het wijwatersvaatje met een kwast (palmtakje) zal wel niet bijzonder vermeld behoeven te worden.
Over het bed moeten wij een grote linnen doek spreiden.
Vóór de tafel met de heilige gebruiksvoorwerpen kan een tapijt worden gelegd; Op enige afstand (niet onmiddellijk ervoor) kan een knielbankje worden geplaatst.