De Feria* 06 september

 
JOB, een held in het leed!
Wie GOD lief heeft, neemt Hij in Zijn school.
De mens moet ondergedompeld worden in velerlei leed.
Leed ondervinden wij in iedere kleur, in iedere graad, hoe meer wij GOD aanhangen.
Ieder mens afzonderlijk, de gehele mensheid wordt in de lijdensschool opgevoed om verlost te worden, om nader tot GOD te komen.
GOD zendt leed uit liefde.
Hij beschermt Zijn dienaren als Job.
Job was een rijke nomadenvorst van de Arabische woestijn.
Wereldse en al te werelds goederen, machtige kudden, een grote stoet dienaren, geld en aanzien noemde hij het zijne. Vrouw en kinderen maakten zijn geluk uit.
Bij dat allereerst eerde hij GOD in eerbied en toewijding.
Gezegend met tijdelijke goederen, bleef hij toch trouw in de dienst van de almachtige Gever .
Zijn rechtvaardigheid moest echter nog verder beproefd worden.
Job moest de speelbal van de liefde van GOD worden.
Al wat zijn geluk uitmaakte – kinderen, dienaren,kudden – werd vernietigd.
De sterke man echter hield vast aan Hem, die hem alles gegeven had en die het geheel terugnemen kan.
Drie van zijn vrienden hoorden van zijn rampspoed en kwamen om hem te troosten.
Zij zagen zijn ellende, door smart aangegrepen en verscheurd moesten zij zwijgen.
 


Ongeregelde droefheid, onbezonnen angst en smart als stalen ketenen van het leed snoerden hem vast, zo vast, dat het ergste trachtte los te barsten: van GOD te vervreemden, afschuw voor het leven en bestaan.
Deze smarten van een mens zijn niet af te meten en alleen GOD kan ze kennen en tellen.
Job dreigde een vertwijfelde te worden, vervloekte het uur van zijn aards ontstaan.
Op een al te werelds standpunt staande, verweten zij hem geheime zonden en gemeenheid.
Job zocht troost bij vrienden en werd bitter zeer bitter ontgoocheld.
Ze huldigden een aardse vergeldingsleer, volgens welke het goeden goed moest gaan en iemand die uiterlijk aanzienlijk is, ook innerlijk even grote waarden moet bezitten.
Job echter moest bij zijn smart, ontbering, onrust en kommer nog de venijnige gesprekken en spot van zijn vrienden aanhoren.
Naar het lichaam gebroken en geestelijk zonder troost, wist hij tenslotte geen woord meer tegen te spreken.
Hij zag zich als speelbal van de al wijze Rechtvaardige, tot spot en hoon van de wijzen.
Alles stond in hem op; de inwendige troost ontbrak hem om "de kelk tot de bodem leeg te drinken”.
Manmoedig en heldhaftig richtte hij zich op, Hem voor sterk houdend, die hij juist verwerpen wilde.
Hij prijst ten aanhoren van zijn spotters de vreze Gods als doel van de mensen en het vermijden van de zonde als zijn voedsel.
Wijsheid zij de juiste waardering van de waarden en dat de gezellin der mensen.
Zijn vrienden verstommen; Job echter bidt God om hulp.
Hij is zijn laatste troost.
Het leed ziet hij niet over het hoofd, hij onderschat het niet; Job is een levend mens, werkelijk in het ondervinden van het lijden, maar manmoedig en heldhaftig in de strijd.
Job strijdt, lijdend met GOD, om verlossing van het lijden.
God toonde zich aan hem en leerde hem het doel van het lijden.
Lijden vraagt niet van ons, dat wij vol smart ervan afzien de wereldgeschiedenis te begrijpen; de lijdende moet zich ook niet met somberheid ‘omgorden’.
GOD verlangt van zijn grote leerlingen grote wijsheid, onderscheiding van waarden; begrijpen, dat Zijn bestel en bestuur steeds wijs en in de liefde gegrondvest is.
Job heeft zich trouw getoond, vrijwillig overtuigd, en met vreugde onderwerpt de held zich.
De Heer, die hem adelde met tijdelijke smart, schonk hem meer dan hij vroeger het zijne kon noemen.
De lijdensgestalte van Job is een troostdrager geworden.
Leed is nooit alleen, achter de bittere smart ligt de troost verborgen.
Hij, die leed draagt, zal troost en vreugde zoeken niet alleen voor zich, maar ook voor anderen.
De mensheid wordt verlost door dulden, offeren en lijden van alle begenadigden afzonderlijk.
Job heeft heldhaftig geleden.
Hij werd op de proef gesteld om zijn vrienden, die hem bespotten, met GOD te verzoenen.
"Laat mijn dienaar Job voor u bidden. Dan zal ik ter wille van hem u niet straffen”.
Dat is de grote gemeenschapsgedachte van het leed, die wij, Christenen, als verlosten door CHRISTUS’ lijden begrijpen.
In de Oude Kerk was deze gedachte nog levendiger en vruchtbaarder.
Martelaren die om hun Geloof allerlei onrecht moesten doorstaan, konden voor zware zonden voorspraak verlenen.
Nog vóór grote bisschoppen, heilige geleerden en zorgzame vrouwen in de Kerk eerde men de heldhaftige dulders voor CHRISTUS, de martelaren.
Zij werden getuigen ook zonder bloedvergieten, alleen door het lijden, dat zij in de belijdenis voor CHRISTUS verduurden.
Jobs smartelijk overstelpend lijden is een voorbeeld van alle leeddragers en de grote gemeenschap van CHRISTUS.