God ontmoeten van aangezicht tot aangezicht

 
Broeders en zusters,
Velen zullen rond Allerzielen hun gedachten laten uitgaan naar hun overleden dierbaren.
Misschien het kerkhof of crematorium bezoeken, een kaarsje of bloemetje bij een foto, naar de kerk gaan en troost zoeken.
Dit doen echt niet alleen gelovigen maar ook mensen die niet kerk-betrokken of niet-gelovig zijn denken aan hun dierbaren en hopen vaak toch dat zij gelukkig zijn, rust hebben gevonden.
Want hopen dat is wat elk mens staande houdt.
Wie zonder hoop leeft is zo goed als uitgeblust en leeft zonder zin en doel.
Zowel mensen die de mening zijn toegedaan dat met de dood alles is afgelopen, als ook voor hen die gelovig zijn is de dood een vraagteken, een vreemd gebeuren waar we geen grip en zeker geen enkel bewijs voor hebben.
Telkens ervaren wij weer opnieuw hoe vergankelijk alles is.
Niets wat je dierbaar is, niets wat mooi is op deze aarde blijft bestaan.
Als een geliefd persoon ons door de dood verlaat, dan overvalt ons een groot verdriet.
We voelen ons eenzaam, verlaten, achter gelaten.
De liefde verwarmt ons hart maar de pijn van het afscheid snijd telkens weer door onze ziel.


Het grote verlangen rijst in ons op om hen daar ooit weer te zien, onze hoop gevestigd op Gods belofte en oneindige barmhartigheid.
Diep in ons hart leeft het geloof dat zegt dat de verrijzenis van Christus waarheid is, dat we eens God mogen zien van aangezicht tot aangezicht, verenigd met allen die ons lief waren.
Dit sluit aan bij het prachtige evangelie waarin Jezus tot Marta zegt: "Ik ben de verrijzenis en het leven.
Wie in Mij gelooft zal leven, ook al is hij gestorven, en ieder die leeft in geloof aan Mij zal in eeuwigheid niet sterven.
”Woorden die ons, als gelovige mensen, moeten blij maken, maar toch……….
Hoe intens is het verdriet niet als we afscheid moeten nemen van iemand die ons dierbaar is?
We hadden hem of haar nog zo graag bij ons willen houden, hen willen spreken en aanraken, onze liefde en warmte willen geven.
Iets wat je zo dierbaar is geef je niet graag af, je vader of moeder, je man of vrouw, opa of oma, of je eigen kind, je leven wordt verscheurt en lijkt zelf minder waard te worden.
Wat kan ons dan troosten?
Wij zijn het leven binnengestapt zonder erom gevraagd te hebben.
Wij hebben het aangenomen zoals het is, met goede en slechte tijden.
Op een dag zullen we geroepen worden of we willen of niet.
In ons geloof weten wij dat God het is die ons het leven heeft geschonken en ons ook weer wegroept uit dit leven.
Ons kan de gedachte troosten dat God ons al het goede wil geven, dat wij Zijn kinderen zijn.
En toch.. we kunnen en mogen hopen, we kunnen hopen op Jezus Christus, die sterker is als de dood!
Hij is uit de hemel neergedaald om de wil van de Vader te volbrengen zodat niemand zal gaan.
Daartoe is Jezus gestorven en verrezen.
Wij geloven in de verrijzenis uit de doden en het eeuwige leven, zoals wij dat bidden in het Credo.
Jezus Christus, Gods eigen Zoon, heeft ons leven gedeeld, is gestorven en verrezen, Hij is onze hoop.
Zijn verrijzenis is voor ons een nieuw licht dat schijnt achter de nauwe poort van de aardse dood.
Ons geloof geeft ons een nieuwe toekomst, waarin wij allen samen zijn: God, wijzelf, onze naasten en onze dierbare overledenen, die zijn in Gods hand.
Moge ons dat hoop en vertrouwen schenken, laten we niet weglopen voor onzekerheid, angst en verdriet, maar onze richten op het nieuwe licht dat aanbreekt over de grens van lijden en dood heen.
Zo mogen wij in het licht van Jezus Christus, Gods eigen Zoon, onze aardse pelgrimstocht vol vertrouwen voortzetten, op weg naar het licht, het eeuwige leven.
Amen.
 
Hans Smits