289. Moet je de mens zijn vrije wil laten, ook als hij kiest voor het kwaad?

Dat de mens zijn vrijheid kan uitoefenen, is een oerrecht van zijn menselijke waarde; de vrijheid van de enkeling mag pas worden ingeperkt als hij door het uitoefenen van zijn vrijheid de vrijheid van anderen bedreigt.
 
Vrijheid zou geen vrijheid zijn als het niet de vrijheid was om ook het verkeerde te kiezen.
Als je iemands vrijheid niet respecteert, schend je zijn waardigheid.
De mens heeft niet de theologische vrijheid om te zondigen.
In en door de zonde is de mens slaaf van de zonde, dus niet vrij; een slaaf is immers niet vrij.
Het is de kerntaak van de staat om het recht op vrijheid van alle burgers (vrijheid van godsdienst, van samenkomst, van mening, van beroep enz.) te beschermen.
De vrijheid van de één is de grens van de vrijheid van de ander.