Johannes van het Kruis

 
• Liefde verenigt de ziel met God en hoe groter de liefde is, des te dieper gaat het God binnen en heeft het in Hem haar centrum.

• Onrust is altijd vruchteloos, want zij is nergens goed voor. Ja, zelfs al ging heel de wereld onder, met alles wat er op was, dan nog zou onrust daarover vruchteloos zijn.
 
• Al onze goedheid is slechts een lening. God is de bezitter ervan. God werkt en zijn werk is God.

• De juiste instelling voor de eenwording met God is niet, dat de ziel iets moet begrijpen, voelen, proeven, of zich verbeelden aangaande de Goddelijke Aard, maar in de zuiverheid en liefde moet volharden, die volmaakte berusting is, en het volkomen los zijn van alle dingen, alleen ter wille van God.

• Wie zich niet bewust is van zijn geestelijke vrijheid temidden van de verschijnselen van zinnen en lieflijkheid - dingen die aanleidingen tot gebed dienen te zijn, en wiens wil erop rust en zich er mee voedt, moest er van af zien ze te gebruiken, want voor hem zijn ze belemmeringen op de weg naar God.

• Soms, wanneer de ziel er het minst op bedacht is, en er niet in het minst naar verlangt, raakt God de ziel op Goddelijke wijze, bepaalde herinneringen aan Hem veroorzakend.
 
• De waarde van de liefde bestaat niet in hoogdravende gevoelens, maar in een los zijn van alle dingen, in geduld onder alle beproevingen, terwille van God die we lief hebben.

• Wanneer de wil, zodra deze ook enige vreugde in zintuiglijke dingen voelt, in deze vreugde opwaarts stijgt tot God, en wanneer deze zinnelijke dingen hem tot het gebed bewegen, moet dit niet worden veronachtzaamd, maar moet er voor zo'n heilige oefening gebruik van gemaakt worden, want in dit opzicht ondersteunen de dingen van de zinnen het doel, waarvoor God ze schiep, namelijk te dienen als mogelijkheden om Hem beter te leren kennen en liefhebben.

• De ziel leeft veeleer door wat ze liefheeft dan door het lichaam, dat ze bezielt. Want haar werkelijke leven heeft ze niet in het lichaam, maar ze geeft het veeleer aan het lichaam, en leeft in datgene wat ze lief heeft.

• Die eeuwige bron ligt diep verborgen en toch weet ik waar zij wordt gevonden, al is het nacht.

• Als onze geest niet brandde van andere en edele verlangens zouden we nooit het juk van de zinnen kunne afwerpen, noch in hun nacht kunnen ingaan, noch zouden we de moed hebben in deze duisternis te verblijven.