H.H. Joachim en Anna

 
Naar de christelijke traditie was de heilige Joachim de naam van de vader van Maria, de moeder van Jezus-Christus.
Hij was getrouwd met Anna, de moeder van Maria.
Zijn naam en zijn geschiedenis komen voor het eerst voor in een in het Grieks geschreven boekje uit het midden van de tweede eeuw na Christus, dat later bekend is geworden als het Protevangelie van Jacobus.
Joachim wordt daar voorgesteld als een godvrezende, welgestelde en vrijgevige man.
Zijn huwelijk was kinderloos.
Joachim wordt vanwege zijn kinderloosheid uit de tempel verwijderd en vlucht voor die schande met zijn kudde naar de bergen.
Daar krijgt hij van een engel te horen dat zijn vrouw Anna zwanger is. Joachim keert naar huis terug en ontmoet zijn vrouw bij de (Gouden) Poort in Jeruzalem.
Anna geeft het leven aan een meisje en noemt haar Maria.
De ontmoeting bij de Gouden Poort is later een beroemd thema in de beeldende kunst geworden.
Joachim wordt soms afgebeeld als herder met een staf in de hand en een schaap aan zijn voeten.
Op schilderijen staat hij dikwijls op de achtergrond in voorstellingen van Anna met Maria en Jezus.
Het naamfeest van de HH. Joachim en Anna wordt gevierd op 26 juli.
 

De heilige (Moeder) Anna of Sint Anna is volgens de christelijke traditie de moeder van de heilige Maagd Maria.
In de tweede eeuw van onze jaartelling wordt de Geboorte van Maria geschreven, een Griekse tekst, die ten grondslag ligt aan de overlevering.
De tekst werd later bekend als het Proto-Evangelie van Jacobus.
Het verhaal Anna en haar man Joachim waren (volgens de overlevering) gehuwd, welgesteld, maar kinderloos.
Zij leefden helemaal volgens de Wet van God.
Toch wordt het offer van Joachim in de tempel geweigerd, omdat hij geen kinderen heeft.
Joachim vlucht met zijn kudde de woestijn in.
Anna denkt dat hij dood is en doet haar beklag bij God en vraagt om een kind.
Haar gebed wordt verhoord.
Tegelijk krijgt Joachim van een engel te horen, dat zijn vrouw in verwachting is.
Hij keert met zijn kudde terug en ontmoet zijn vrouw bij de Gouden Poort in Jeruzalem en geeft haar een kus.
Anna geeft het leven aan een meisje: Maria.
De ouders wijden het kind aan God en brengen Maria, als zij drie jaar oud is, naar de tempel.
Daar wordt zij gevoed door engelen.
Als zij twaalf jaar oud is, wordt Maria door de hogepriester uitgehuwelijkt aan Jozef, een weduwnaar op leeftijd. Jozef heeft kinderen en is aannemer.
Hij mag Maria alleen maar behoeden.
Onmiddellijk na het huwelijk vertrekt hij voor enkele maanden naar een bouwkarwei.
Maria wordt intussen van Godswege zwanger.
Als Jozef thuiskomt ziet hij dat Maria in verwachting is.
Ook de hogepriester komt dit te weten.
Maria en Jozef moeten de proef met het bittere water ondergaan, maar doorstaan die glansrijk.
Jezus wordt onderweg naar Bethlehem geboren in een grot.
Een vroedvrouw constateert, dat Maria nog steeds maagd is.
De onbekende schrijver van de Geboorte van Maria noemt zichzelf Jacobus, een zoon uit het eerste huwelijk van Jozef.
Hij doet het voorkomen alsof hij getuige was van de geboorte van Jezus.
De schrijver leunt in zijn verhaal heel sterk op grote Bijbelse figuren als Sara en Abraham, Hanna en Elkana, en werkt de verhalen over de geboorte van Jezus uit de evangelies van Matteüs en Lucas verder uit.
Zo ontstaat een nieuw verhaal, dat grote invloed heeft gehad op de volksdevotie en via deze omweg ook op het theologisch denken over Maria.
In latere eeuwen is de legende verder uitgebreid.
Niet alleen Jozef, maar ook Maria stamt af van koning David: zowel van vaders als van moeders kant is Jezus van koninklijke bloede.
Dat is in later tijden (iconografisch) uitgebeeld in de boom van Jesse.
In de dertiende eeuw komt het verhaal op van de drie huwelijken van Anna.
Zij werd twee keer weduwe, hertrouwde telkens en kreeg uit ieder huwelijk een dochter.
Zo ontstond de familie van Anna, die men de maagschap noemt.
De verering van Anna begint in de vijfde/zesde eeuw in het Midden-Oosten en komt al spoedig naar het Westen (Venetië en Rome).
Zij bereikt haar hoogtepunt in de vijftiende en zestiende eeuw.
In die tijd ontstaat een heel speciale afbeelding Anna te Drieën: Anna met Maria en Jezus.
In de vijftiende eeuw vooral uitgebeeld als vrouw die op haar arm een meisje (Maria) draagt, die een klein kind (Jezus) vasthoudt.
Rond 1600 zitten Maria en Anna dikwijls op een bank, terwijl Jezus als klein kind tussen hen in staat.
Anna heeft dan dikwijls een boek of een vrucht in haar hand.